Keer terug naar de blog

USB-C (augustus 2016)

De USB-poort in uw pc viert dit jaar zijn twintigste verjaardag. Dat wil helemaal niet zeggen dat de bekende en handige USB-poort niet veranderd is. Het uiterlijk is weliswaar niet veranderd, een USB-device van twintig jaar geleden past fysiek nog steeds in de USB-poort van vandaag. In de IT-wereld is dit best bijzonder, want welke standaard houdt het zo lang uit?

De USB-specificaties zijn met de tijd mee gegaan. Van de eerste USB 1.0-specs uit 1996 zijn we in 2013 geëvolueerd naar USB 3.1. De verschillen tussen de USB-versies zit hem vooral in de datasnelheid die de poort kan verwerken. De eerste USB-standaard begon bij 1,5Mbit/s en de USB3.1 standaard poogt tot 10 Gbit/s aan data te kunnen afhandelen. Dat is een versnelling van ruim 10.000 keer in 20 jaar tijd. Maar het is toch allemaal wat minder simpel dan het lijkt en zoals bij alle standaarden is het niet helemaal standaard. 

USB Type-A

Afbeelding 1 toont de meest gebruikt USB-aansluiting, de USB type-A poort genoemd. We vinden deze op alle desktop, laptops, op veel tablets, op TV’s, op audiosystemen, op elektronische muziekinstrumenten en meer. Het is ook de defacto standaard voor allerlei dongles (Bluetooth, Wifi, audio e.d.) en voor muizen, toetsenborden, webcams, USB-sticks en USB-drives en andere randapparaten. USB heeft de parallelle poort en de seriële poort van vroeger helemaal vervangen en is gebleken erg robuust te zijn en bovendien hot-pluggable. Maar ook de warboel aan propietary opladers voor allerlei devices, is vervangen door USB-opladers. Veel apparaten zijn op te laden met een USB-lader, er zijn zelfs inbouwcontactdozen met enkele USB type-A poorten (afbeelding 2). Moderne pc’s hebben vaak enkele USB 2.0 en enkele snelle USB 3.0- of 3.1-poorten.  De snelle USB-poorten herken je gemakkelijk aan een blauw gekleurde ingang. Ook sommige USB-sticks gebruiken de blauwe kleur om de snelheid te tonen (afbeelding 3). 

Architectuur

USB gebruikt een architectuur die asymmetrisch is en bestaat uit een host (de master) die één of meer USB host controllers gebruikt. Elke host controller is voorzien van één of meer USB-poorten. Daarop worden als sternetwerk USB-apparaten aangesloten (de slaves). Elke pc fungeert in deze als host. In dit netwerk kunt u gebruik maken van één of meer USB hubs om extra aansluitingen mogelijk te maken. De interne hub aangesloten op een host wordt de root-hub genoemd. Het protocol is bidirectioneel, er gaat data van en naar een USB-device en van en naar een host. Maar stroom mag maar één kant op: van de host naar het device. Om problemen te voorkomen (opblazen van devices of de host) is een USB-kabel aan de zijde van het device voorzien van een andere plug. De USB type-B plug (en poort) van afbeelding 4 zien we veel in printers. De USB type-A zijde levert stroom aan de USB type-B zijde. De master-slave relatie van USB is niet altijd geschikt. Immers soms zijn er twee slaves die met elkaar moeten communiceren, bijvoorbeeld een fotocamera met een smartphone. Hiervoor is USB On-The-Go bedacht. Deze aanvullende standaard heeft niet zozeer met stekkers en poorten te maken, maar met het communicatieprotocol. 

Mini en Micro

Omdat de Type-A poorten door hun dikte veel ruimte vereisen, die zeker op mobiele devices niet beschikbaar is, zijn de USB Mini-A en de USB Mini-B aansluiting ontwikkeld (zie afbeelding 5). De USB Mini-standaard wordt steeds minder gebruikt, omdat er een nog dunnere variant is: de USB Micro-A  en Micro-B (zie eveneens afbeelding 6). Er is ook een USB 3.0 Micro-B aansluiting bedacht (zie afbeelding 7). Deze komen we bijvoorbeeld tegen op externe USB-drives. De aansluiting bestaat uit een standaard USB micro-plug met een extra aansluiting ernaast. Deze is ontwikkeld om een USB 3.0 Micro-A host compatibel te maken met USB 2.0 Micro-B aansluitkabels. 

USB Type-C

We bevinden ons op een belangrijk moment in de USB-geschiedenis: de opkomst van USB Type-C, die vaak wordt aangeduid met USB-C. De USB-C poort en stekker zien er anders uit (afbeelding 8). Een belangrijk verschil is dat het niet eer uitmaakt hoe je de stekker in de poort stopt en dat zowel de master als de slave (de devices) dezelfde poorten kunnen gebruiken. Dat is handiger en gebruikersvriendelijker. Maar het voornaamste verschil is de ondersteuning voor zogenaamde ‘alternatieve modes’ en hoge snelheden.  Hiermee kunnen HDMI-, DisplayPort- of Thunderbolt-devices worden aangesloten op de Type-C-poort of kunnen hongerige devices (zoals laptops) worden opgeladen met een USB-adapter. Volwaardige USB-C  naar USB-C kabels zijn actief, dat wil  zeggen dat ze elektronica bevatten (een chip met ID-functionaliteit). De USB-C standaard bestaat sinds 2014 en wordt nu stilaan geadopteerd door fabrikanten. De Macbook van Apple heeft bijvoorbeeld een USB-C poort, fabrikanten voorzien hun systemen stilaan van USB-C en u kunt al allerlei USB-C-kabels en UCB-C-adapters kopen (bijvoorbeeld USB-C-naar-HDMI of USB-C naar USB Type-A). Sinds vorig jaar is ook de eerste USB-C-stick te koop. USB-C verandert namelijk niet het protocol en is compatibel, alleen de aansluiting en de mogelijkheden zijn anders.

Tot slot

USB-C gaat de wereld veranderen, dat is zeker. We krijgen USB-C poorten op alle systemen en devices, die op elkaar aan te sluiten zijn met dezelfde kabel! Maar gezien de tientallen miljarden ‘oude’ USB-poorten en -devices die in gebruik zijn, zal dit zeer geleidelijk aan gebeuren en nog vele jaren duren. Wilt u zich verdiepen in de wondere wereld van de USB-standaard, kijk dan eens op usb.org.

 

Raspberry Pi voor het serieuze werk (mei 2016)

De Raspberry Pi is ontwikkeld voor de (Engelse) educatieve markt om jongeren vanaf een jaar of 10 te leren computeren, net zoals de oudere generatie dit deed met Commodore, Atari en andere thuiscomputers. Nu blijkt echter dat het single board-computertje van ongeveer 40 euro, na vier jaar wereldwijd populair is en dat lang niet meer alleen de oorspronkelijke doelgroep in het oorspronkelijke land wordt aangesproken.  De zakelijke markt springt er boven op.

Maatwerk hardware

Deze trend is al jaren geleden begonnen: de Raspberry Pi is misschien nog wel meer door volwassenen gebruikt om te knutselen dan door kinderen. Maar nu begint ook het bedrijfsleven ze meer en meer te gebruiken. Want voor elke toepassing die je ervoor bedenkt en die een internetverbinding vereist, heb je een Internet-of-Things device gemaakt. Of het nu een robot, een domotica-oplossing of een smart-aquarium maakt. De Raspberry Foundation speelt hierop in met maatwerk boards: je kunt een Raspberry Pi printplaat laten maken die specifiek aan je eisen voldoet, qua maten, maar ook qua configuratie en specificaties, met name natuurlijk beschikbare poorten, communicatiemogelijkheden, geheugen en dergelijke. Het op maat gemaakte device moet liefst wel compatibel blijven met de standaard Raspberry Pi’s. Verplicht is dat natuurlijk niet, maar is het dan nog een Raspberry Pi? Ken je als IT’er de Raspberry Pi niet, een gratis Nederlandse beginnershandleiding (in de maak) download je op www.raspi.pro.

Microsoft doet mee

Een ander feit waaruit het professionaliseren van de Raspberry Pi als IoT-device blijkt, is dat er embedded besturingssystemen komen, speciaal bedoeld voor IoT-ontwikkelaars. Als eerste stelde Microsoft Windows 10 IoT Core gratis voor de Raspberry Pi beschikbaar. Niet exclusief, want Windows 10 IoT Core is er ook voor het MinnowBoard MAX en het DragonBoard 401c (zie https://developer.microsoft.com/en-us/windows/iot). Windows 10 IoT Core heeft na het booten van de Raspberry Pi geen grafische interface. De bedoeling is dat je hem op afstand via het netwerk programmeert met behulp van een remote PowerShell. Wil je na het maken van je IoT-oplossing Windows 10 IoT commercieel inzetten, dan kun je bij Microsoft een commercialiseringstraject doorlopen (dan zal het niet meer gratis zijn, zie https://www.windowsforiotdevices.com).

Deze zomer komt Microsoft zelfs met een eigen set: de SEEED Windows IoT Core Grove Kit.  SEEED heeft al kits voor de Intel Edison samengesteld. Naast een Raspberry Pi 3 Model B zit er alles in om met allerlei sensoren een bruikbare IoT-device te ontwikkelen en programmeren, zonder te hoeven solderen. Niet elke open source-fan is gelukkig met deze commerciële ontwikkelingen, want de Raspberry Pi en Linux staan bijna synoniem met open source. Dankzij Windows 10 IoT Core ontstaat er een een heel parallel circuit van Raspberry-projecten, op een niet-open source besturingssysteem.

Ubuntu

Maar het kan wel met open source. Ubuntu timmert hard aan de weg, met Snappy Ubuntu Core. Net als bij Windows 10 IoT Core heeft dit besturingssysteem van Ubuntu geen grafische interface. Je werkt erop met een aangesloten toetsenbord of misschien nog handiger via het netwerk met ssh. Ook Ubuntu gokt niet op één paard, want Snappy Ubuntu Core is ook beschikbaar voor Intel NUC en de Samsung ARTIK 5 en 10. Maar Ubuntu pakt het groter aan: je draait Ubuntu Core ook in de cloud (bij Microsoft, Google en Amazon), op Intel x64 processoren en op KVM als virtual machine.

Koelkast en wasmachine

De IoT-ontwikkelingen met single-board computers en controllers versneld het aantal devices dat aan het internet hangt. Koelkasten, wasmachines, aquariums, lampen, strijkijzers, grasmaaiers: alles kan in de toekomst deel uitmaken van IoT. Wat heb je liever? Dat ze Windows 10 draaien of Ubuntu Linux?

Het einde voor de MBO-systeembeheerder? (februari 2015)

Onlangs was ik bij een middelgrote organisatie op bezoek. De IT-afdeling zou grotendeels opgedoekt worden, voor de ongeveer 10 medewerkers zou een passende functie gezocht worden. De oorzaak: outsourcing! Niet naar lagelonen landen, maar gewoon in Nederland bij een cloud-aanbieder die tevens de ondersteuning gaat leveren. De organisatie werkt grotendeels met thin clients en een centrale Citrix XenApp-omgeving, en bovendien worden diverse bedrijfsapplicaties al extern gehost en als dienst afgenomen. De organisatie is van mening dat het beheer van de thin clients (wat minimaal is) en de centrale XenApp-farm geen core business is. Bovendien maakt het gehoste karakter van de XenApp-oplossing outsourcing relatief eenvoudig mogelijk. 

Maar als je dan gaat doorvragen, blijkt er meer aan de hand. De traditionele beheerders hebben grotendeels een MBO-achtergrond. De IT-infrastructuur bestaande uit de extern gehoste applicaties, de XenApp-farm, het SAN, de Exchange- en SharePoint-omgeving, de telefooncentrale, de firewall, routers enzovoort blijkt veel te complex om zelf nog langer te beheren en jonge HBO-aanwas om het team te verstreken, lijkt niet te vinden. De organisatie koopt dus niet alleen outsouring in maar vooral IT-kennis, met de hoop dat de omgeving hierdoor beter beheerd wordt en minder problemen heeft. IT-omgevingen worden alsmaar complexer, ondanks voortdurende consolidatie en standaardisatie. De HBO’ers hoeven niet te vertrekken, voor hen is een nieuwe rol weggelegd: ze worden intermediate tussen de externe partijen en het management van de organisatie en blijven verantwoordelijk voor alle vernieuwingen (IT-projecten) en de architectuur. 

Is een IT’er met een MBO binnen organisaties nog wel aantrekkelijk? Ja, met veel ervaring feitelijk wel - ook al denkt dit bedrijf daar anders over - maar afgestudeerde MBO’s hebben het lastig. Ze moeten immers eerst werken om praktijkervaring op te bouwen. Bovendien is IT binnen het MBO-onderwijs - uitzonderingen daargelaten - onder de maat en wordt er geen les gegeven in moderne technologie. Dat komt niet alleen omdat de docenten al wat langer meedraaien en zelf praktijkkennis ontberen, maar vooral ook omdat het bij veel scholen aan budget ontbreekt om een high-tech IT-infrastructuur te bouwen, onderhouden en vernieuwen, net zoals dat bij organisaties gebeurt. Misschien is de conclusie wel dat het onmogelijk is op school bruikbare IT-praktijkervaring op te bouwen en is het slim ons te gaan richten op een zeer brede maar conceptuele kennis van IT in plaats van op productgerichte kennis?

Waar zijn we mee bezig (2014)

Ik volg het allemaal vrij nauwkeurig. De nieuwste apps, probeer social media op zijn waarde te schatten, test gadgets daar waar het kan. Ik bestudeer de nieuwste standaarden en normen op allerlei vakgebieden en probeer bij te blijven in de breedte en als iets echt interessant is, in de diepte.

Toch moet ik bekennen iets heel belangrijks  te hebben gemist: Snapchat. Misschien ben ik het wel eens ooit tegengekomen, maar ik heb het genegeerd omdat het niks bijzonders was. Maar nu heeft Facebook een bod gedaan van 3 miljard op het drie jaar geleden bedachte Snapchat. En de twintigjarigen die het bedrijf runnen hebben het overnamebod afgeslagen. Hoe stoer kun je zijn.

Maar wat is Snapchat dan en waarop heb ik het totaal gemist? Met Snapchat kun je een foto van de ene smartphone naar de andere smartphone sturen, je chat dus gebruik makend van foto’s. Nou, foto’s versturen kunnen we via SMS (een beetje dan, en lastig), maar heel gemakkelijk en gebruiksvriendelijk via WhatsApp - of zelfs via mail, voor degenen die nog in het mailtijdperk leven. Wat maakt Snapchat dan uniek? Met Snapchat verstuur je foto’s, die zichzelf vernietigen na een aantal seconden. Dat klinkt heel James Bond-achtig. Snapchat schijnt veel gebruikt te worden om seksueel getinte foto’s naar je vriendinnetje of vriendje te sturen. Sexting wordt dat genoemd. En dat sluit weer mooi aan bij een nieuw woord in het woordenboek: een selfie. Dat is een foto die je met je smartphone van jezelf maakt. Je kent ze wel, die slecht belichte foto’s met gekke gezichten in donkere ruimtes die je op Facebook vaak ziet.

Waar zijn we – of Facebook - toch mee bezig? 3 miljard voor een app om foto’s te versturen die zich wissen? Er is toch niemand die gelooft dat die foto’s echt verdwenen zijn van zowel je smartphone en de servers van Snapchat in de VS? Er zijn vast al recover tools die de foto’s alsnog kunnen lezen van de smartphone en de NSA heeft vast toegang tot die foto’s op de servers, nog lange tijd nadat je hebt gesnapchat. En er een foto maken zonder dat de verzender het ziet (of een schermafdruk, dat krijgt de verzender wel te zien) kan ook altijd. En daarom heb ik het gemist: het is gewoon net WhatsApp, en dat gebruikte ik al.              

Open source? (2014)

Waarom kiezen organisaties niet massaal voor open source? Open source is immers gratis, je hebt volledige inzage in de code, je streeft er een goed doel mee na en de kwaliteit en functionaliteit van de vele applicaties is prima en er is veel minder snel een vendor lock-in.

Voor bijna elk commercieel pakket is wel een vergelijkbare open source applicatie te vinden, doen dus. Toch wordt open source lang niet zo snel opgepakt als de open source-aanhangers dat zouden willen. Kijk maar eens naar Linux op de desktop, dat heeft na 20 jaren sinds de eerste Linux-kernel nog maar een bijna verwaarloosbaar marktaandeel van 1 à 2 procent. 90 procent van de desktops en laptops draait Windows.

Microsoft Office steekt nog steeds met kop en schouders boven de open source-alternatieven uit, ook qua functionaliteit en integratiemogelijkheden. Windows en Office zijn defacto standaarden, waar leerlingen op school zelfs al vroeg mee te maken krijgen (op school kost een licentie bijna niets, slim van Microsoft). Bedrijven denken dat commerciële software beter en langer ondersteund wordt en meer garantie biedt voor de lange-termijn. Vaak blijkt dit inderdaad het geval te zijn. We kunnen immers wel mopperen op Microsoft dat de ondersteuning voor Windows XP af is gelopen, maar die ondersteuning heeft wel bijna 13 jaar stand gehouden.

Overstappen naar open source is bovendien niet gemakkelijk door incompatibiliteit in bediening, bestandsformaten en functionaliteit. De open source-wereld is sneller en vluchtiger en je zult er ook sneller moeten overstappen naar nieuwe versies, wil je profiteren van community-support. Bugs worden snel hersteld, maar alleen als je geluk hebt. Natuurlijk zijn er solution providers die open source-producten ondersteunen. Het is immers toch anders als je een commercieel bedrijf kunt bellen die meteen met een probleem aan de slag gaat, ook al kost dat geld. Er zijn veel bedrijven in Nederland die leven van de ondersteuning van gratis en open source software. Maar het voelt voor bedrijven blijkbaar beter commerciële software (closed source) te gebruiken. Blijven we daarom liever betalen voor bedrijfseigen software met support dan voor de support op gratis open source software?